Editoriaal My Way 25 : De maatschappij van de normen en haar criminelen

#

 

Volgens het aforisme van Jacques-Alain Miller is “niets menselijker dan de misdaad”[1]. Het is geen toeval dat Freud aan het fundament van de subjectiviteit twee mythische misdrijven situeerde: Oedipus en Totem en taboe. De psychoanalyse schuwt dan ook niet “de dialectische verhouding die de Misdaad en de Wet verbindt, voor zover ze tegelijk normatief (categorische imperatief) en contingent (positieve wet) is”[2].

Het gaat om de sociale groep. Béatriz Gonzalez-Renou en Romuald Hamon schetsen in grote lijnen een maatschappij waarin wat buiten-de-norm en buiten-de-wet (outlaw) valt, wordt opgejaagd met het oog op controle en transparantie. Uiteindelijk resulteert dit in een veralgemeend wantrouwen, dat van elke burger een vermeende verdachte of een potentieel slachtoffer maakt. De logica van de controle wordt bovendien nog verscherpt door de confrontatie van onze samenleving met IS en hun programma van de dood (Yohan Trichet).

Daaruit kan een lacaniaanse criminologie worden afleid: een fijngevoelige kliniek, die continuïstisch is en er niet van uitgaat dat misdaad deel uitmaakt van een welbepaalde pathologie. Een kliniek die zich niet laat reduceren door zich enkel te beroepen op de biologie of op het zogenaamd typische gedrag van een bepaalde persoonlijkheid (de lombrosiaanse impasse van de geboren misdadiger waarover Romain-Pierre Renou het heeft). Veeleer gaat het om een kliniek die rekening houdt met de drempeleffecten voor een subject (Jacqueline Dhéret) en zijn manier van omgaan (savoir-y-faire) met de betekenaar van de Ander (Xavier Gromichon). Zonder voorbij te gaan aan de opaakheid die huist in het hart van de criminele act, maar eveneens in de act van het oordelen (Angélica Toro-Cardona). Dat is de voorwaarde om het te kunnen ontvangen als het bij ons aanklopt, “dit aangrijpend slachtoffer, onverantwoord ontsnapt en uitgebroken, uit de ban waarin de moderne mens wordt ingezet op het meest grootse sociale galeischip (…) Het is onze dagelijkse taak om aan dit zijn van het niet zijn (être de néant) opnieuw de weg te openen naar de zin, in een discrete broederschap op maat waarvan wij steeds te ongelijk zijn”.[3]

Zij het als intervenant in de gevangenis of in het CPCT (Centre Psychanalytique de Consultations et de Traitement) moet de lacaniaanse psychoanalyticus, als verkenner van de hedendaagse wijzen van genieten en van de verdeeldheid tussen de discours, een manier vinden om zich te richten tot de sociale Ander, om de relevantie van een kliniek buiten-de-normen aan te tonen.

Vertaling Christel Van den Eeden

[1] J.-A. Miller, «Rien n’est plus humain que le crime», Mental, 21, 2008b, p.7-14.

[2] Jacques Lacan, « Intervention du 29 mai 1950 lors de la discussion des rapports théorique et clinique à la 13ème conférence des psychanalystes de langue française », paru dans la Revue Française de Psychanalyse, janvier-mars 1951, tome XV, n° 1, pp. 84-88

[3] Jacques Lacan : « L’agressivité en psychanalyse », Ecrits, p.114.

Print Friendly

This post is also available in: FransEngelsItaliaansSpaans